Koningsdag. Ik had enorm de behoefte om mijn huis op te ruimen en gezellig te maken. Niet dat het niet al gezellig was, maar het kon nog een stukje gezelliger. Ik haalde nieuwe, frisse, hagelwitte lakens bij de Hema, deed boodschappen voor de borrel van die avond en fietste langs de Xenos voor heel veel gezelligs. Kaarsjes, kleedjes, kussentjes, noem maar op. Eenmaal thuis gaf ik alles een mooi plekje, gooide een hoop rotzooi weg en versierde de kamer met oranjevlaggetjes. Elske en Silvia zouden komen om wijn te drinken, hapjes te eten, over het leven te praten en te proosten op Willem.
Mijn katten, nieuwsgierig als ze zijn, vonden die veranderingen maar al te interessant. Mijn rode kater Sgt. Pepper kwam alles van dichtbij bekijken en mijn sneeuwwitte prinsesje Phoebe bekeek alles vanaf een afstandje. Liggend op mijn tas, midden in de kamer. Terwijl er honderd mandjes in het huis te vinden zijn. De nieuwe spullen kregen van beide volgens mij de goedkeuring. Niet geheel onbelangrijk.
Toen mijn vriendinnetjes eenmaal gearriveerd waren kon Willie’s verjaardag voor ons beginnen. We dronken wijn en bier, aten pasta en chips en tapas en chocola, we lachten en huilden en waren nooit stil. Het was was gezellig en fijn. Omdat mijn katten net zo veel recht hebben op het vieren van Willie’s verjaardag trakteerde ik ze op kattensoep. Voor hen is het net zo goed een feestdag. Ze vonden het heerlijk. Silvia bleef logeren en we hebben tot laat liedjes gezongen. We hebben onze eigen bierlijst met heerlijke meezingers die we schaamteloos luidkeels meeblèren. Pepper dartelde wat rond tijdens deze once in a life time performance en Phoebe lag op de eerste rang in het raamkozijn. Eén van haar favoriete plekjes. Om de zoveel tijd gaf ik haar een dikke kus op haar mooie, witte, zachte hoofdje.
Toen ik de volgende dag de deur van de kattenkamer opendeed, zag ik dat er eentje had overgegeven. Ik wist meteen dat het Phoebe was. Met haar gevoelige darmpjes kan ze niet veel hebben. Misschien is de soep niet goed gevallen, dacht ik. Ze begroette me door haar versie van een miauw, gaf kopjes aan mijn enkels en liep vrolijk met haar staart omhoog achter me aan. Pepper kwam later, die heeft altijd even tijd nodig om een statement te maken dat die kattenkamer niet naar zijn zin is.
Toen Silvia ook eenmaal ontwaakt was, reed ik even naar de supermarkt voor de nodige paracetamol en daarna langs het tuincentrum om nog wat gezelligs in de vorm van groen in huis te halen. Eenmaal thuis vertelde Silvia dat Phoebe nog twee keer had overgegeven.
Daar bleef het niet bij. Ze gaf nog een keer over, en nog een keer. Ik hield haar in de gaten en merkte op dat ze niet dronk of at. Logisch, als je misselijk bent heb je daar zelf ook niet zo’n behoefte aan. Ik maakte me toch een beetje zorgen, maar besloot een dag af te wachten voordat ik een dierenarts zou bellen. Wellicht is het na een rustig nachtje wel gezakt. ’s Middags lag ze nog lekker in het raam, zij aan zij met haar broertje vogels te spotten. Even later lag ze op haar vaste plekje, helemaal onderste boven met haar pootjes gestrekt, alsof ze ontzettend gelukkig was op dat moment.
Voor de avond viel had ze al acht keer overgegeven. Nog steeds dronk en at ze niet. Ik pakte een dekbed en besloot op de bank te gaan liggen zodat ze bij me kon liggen wanneer ze zich niet goed zou voelen. Die nacht sliep ik nauwelijks. Ik werd wakker wanneer ze overgaf en ruimde het meteen op. Ook werd ik soms ineens wakker en stond ik op om te kijken waar ze was. Ze zocht telkens rustige plekjes op; onder de krabpaal of in haar tonnetje. Uit voorzorg mailde ik alvast mijn collega’s dat ik iets later zou zijn, omdat ik eerst graag de dierenarts wilde bellen.
Maandagochtend. Ik was inmiddels ontzettend ongerust. Het was duidelijk dat mijn meisje niet zichzelf was. Ze was wat duffer, wat meer op zichzelf en ze voelde zich niet lekker. Het was inmiddels zeven uur en het zou nog twee uur duren voordat de dierenarts bereikbaar zou zijn. Ik belde de spoedarts. Ze adviseerde me te wachten tot mijn eigen dierenarts bereikbaar was, omdat het niet meer zoveel zou schelen voordat zij op de kliniek zou zijn. Roy was niet thuis en ik had geen auto. Op de fiets met Pheeb zag ik niet zitten, dus appte ik Stef uit zijn bed. Lief als hij is sprong hij zo snel als hij kon in de auto om naar ons toe te komen. Rond 9 uur kwam hij aan. Ik belde direct de dierenarts om te zorgen dat ik zo snel mogelijk terecht kon. Kwart over 10 was er plek. Ik liet het mijn baas weten en zou zorgen dat ik zo snel mogelijk naar kantoor zou kunnen komen.
Eenmaal bij de dierenarts keek Phoebe alerter uit haar ogen. Spanning, denk ik. De dierenarts voelde aan haar buikje, luisterde naar haar longen en hart en controleerde haar temperatuur. Ze had 40,7 graden koorts. Ze kreeg een koortsremmer en een antibraakmiddel en om uitdroging te voorkomen werd er vocht onder haar vachtje gespoten. Aan beide kanten veroorzaakte dat een soort bult, waardoor ze ineens een hele dikke fluffy poes leek. Ze was zo stoer. Alle prikjes onderging ze alsof het niets was. Ik had haar vast en vertelde haar dat het allemaal goed zou komen. Ze drukte haar mooie hoofdje tegen mij aan. De arts zei dat ze thuis binnen een halfuurtje ongeveer wel weer zou moeten gaan eten. Mocht dat niet zo zijn moest ik even terug bellen.
Ik ging naar mijn werk, met lood in m’n schoenen. Ik was enorm ongerust over m’n kleine meid en wilde eigenlijk gewoon de hele tijd bij haar zijn. Haar vasthouden en knuffelen, haar geruststellen en in de gaten houden. Toen ik om 19u weer op het station aan kwam wist ik ook niet hoe snel ik naar huis moest fietsen. Eenmaal thuis vond ik haar op dezelfde plek als waar ze lag toen ik wegging. Het leek alsof ze niet had bewogen. Heel stilletjes zat ze onder de plant, een plek waar ze nooit zit. Ze zag er vermoeid uit en haar neusje was helemaal wit. Ik schrok en raakte in paniek. Het ging echt niet goed met haar. Ik ken mijn eigen katten en ik herkende m’n meisje niet. Ik belde de dienstdoende dierenarts in Sint Michelsgestel. Ze wilde haar toch weer even zien. Huilend belde ik mijn schoonmoeder op. Ik maakte me zo’n zorgen om mijn vriendinnetje en ik had nog steeds geen auto om zelf te rijden. Mijn schoonouders kwamen zo snel als ze konden onze kant op en reden ons naar de dierenarts.
Weer die alertheid. Alsof er niets aan de hand was dartelde ze rond in de kamer van de arts. Ze sprong zelfs op het aanrecht. Haar koorts was iets gezakt, haar buikje maakte wel een hoop lawaai. Verder zou ze gewoon opknappen, het had alleen even tijd nodig. Ik nam twee zakjes natvoer mee voor katten met gevoelige darmen om te kijken of ze dat misschien wilde eten. Opgelucht nam ik haar weer mee naar huis. Het leek erop dat mijn meisje zich alweer iets beter voelde. ’s Avonds at en dronk ze nog steeds niet. We keken met z’n drieën Friends, zoals bijna altijd. Ik sliep weer op de bank zodat ze als ze wilde bij me kon liggen.
Dinsdagochtend. Ze bleef rustige plekjes opzoeken. Het voelde niet goed en er zat geen verbetering in. Ongerust belde ik de dienstdoende dierenarts uit haar bed. Ik vertelde dat ik me nog steeds heel erg zorgen maakte. Ze zei dat ik haar eventjes in de gaten zou moeten houden en als er ‘s middags nog niet gegeten en gedronken was weer contact moest opnemen met de dierenarts. Maar ik moest gewoon naar mijn werk en Roy zou pas laat terugkomen van een weekendje weg. Mijn schoonmoeder bood aan ’s middags even heen en weer te rijden om te kijken hoe het met haar ging. Een fijne gedachten, maar toch vond ik het vreselijk om haar alleen te laten.
Mijn schoonmoeder belde me op. Ze was nog steeds vooral aan het liggen, op rustige plekjes. Onder de krabpaal, in haar tonnetje. Ik vroeg haar of ze wilde proberen of ze iets zou willen eten. Toen ze me zei dat Phoebe nog niet at en dronk, belde ik meteen weer de dierenarts. Phoebe moest weer terug. Gelukkig zou Roy op tijd thuis zijn om om kwart voor vijf met haar naar de dierenarts te rijden. Om tien over vijf belde hij. De dierenarts had wat vragen waar ik beter het antwoord op zou weten.
“Is haar moeder of vader ooit getest op FIP of FIV?”, vroeg hij. “Op wat?” Geen idee wat ik net hoorde. “FIP of FIV. FIV is ook wel bekend als kattenaids.” “Nee, dan had ik dat wel geweten.” “Oke. Dan gaan we dat doen. Ik wil Phoebe opnemen. Ze is echt ziek.” Die woorden kwamen binnen en beukte recht tegen mijn hart. Mijn meisje moet worden opgenomen? Maar ze zou toch gewoon beter worden? “We willen haar graag opnemen en een aantal testjes doen, zodat we kunnen kijken waarom ze nog niet wil eten en drinken en wat er nou precies aan de hand is.” Hij heeft vast nog een hoop andere dingen verteld en gevraagd, maar het enige wat ik hoorde was dat mijn Pheebs niet naar huis mocht. “Mag ik je wat vragen?”, vroeg ik inmiddels in tranen. “Ja?” “Denk je dat het goed komt?” “Dat weet ik niet. Het kan alle kanten op, daarom is het van belang dat we een aantal dingen gaan uitsluiten.” De rest van het gesprek weet ik niet meer. Het enige wat ik weet was dat hij zei “Kom op, meis” en dat ik zo snel mogelijk naar m’n meisje wilde.
Dat heb ik gedaan. Ik fietste zo snel als ik kon van kantoor naar het Amstelstation. Eenmaal in Den Bosch sprintte ik bijna naar de praktijk. Ik werd meegenomen naar beneden en daar lag ze. In een kooitje op haar Friends-dekentje met haar lama-knuffeltje naast haar. Haar oogjes en oortjes rood, ze voelde warm van de koorts. Ik pakte haar vast en hield haar tegen me aan. Gaf haar kusjes en knuffels en fluisterde in haar oortje dat het allemaal goed zou komen. Ik was bij haar en ze was daar blij mee.
De dierenarts kwam naar beneden en vertelde dat ze deze avond nog alle testjes gingen doen. Als ik zou willen, mocht ik erbij blijven. Ik kreeg nog complimenten, omdat ik een dekentje en een knuffeltje mee had gegeven kon hij zien dat ik ontzettend veel van haar hield en heel erg veel om haar gaf. Stiekem voelde ik me trots. Ik wilde Phoebe niet meer loslaten en alleen maar dicht tegen me aan houden, maar er moest nou eenmaal het een en ander gebeuren. De dierenarts (hij heet trouwens Leon, van af nu noem ik hem gewoon zo), en zijn assistente Marleen waren ontzettend lief en namen echt de tijd. Leon legde uit dat hij hinkte op twee gedachten: een alvleesklierontsteking of één van de drie hele enge kattenziekten. Eentje waarvan ik de naam niet meer weet, FIV of FIP. FIV is dus kattenaids en FIP wordt veroorzaakt door een gemuteerd Coronavirus. Het Coronavirus op zich is niet eens zo gevaarlijk, maar wanneer het eenmaal FIP bij komt kijken is er niets meer aan te doen.
Er werd bloedgeprikt bij Phoebe en ze liet het allemaal maar toe. Ze was zo ontzettend lief en dapper. Na het bloedprikken moesten we even wachten op de uitslagen. Ze zit op de onderzoekstafel en drukt haar hoofdje tegen mijn gezicht aan. Alsof ze duidelijk wil maken dat ze het fijn vindt dat ik bij haar ben. Na het prikken verstopte ze zich achter wat apparaten. Ik ging zo dicht mogelijk bij haar zitten op de grond. Al vrij snel konden de drie enge ziektes worden uitgesloten. Ik was opgelucht. Mijn meisje zou er gewoon weer bovenop komen, daar geloofde ik heilig in. Op de foto die later werd genomen was inderdaad een lichte ontsteking in haar alvleesklier te zien. Dat correspondeerde ook met haar andere bloedwaarden. Ook zagen ze nog iets in haar darmpjes zitten. Om uit te sluiten dat dat niets ernstigs was, stelde Leon een specialistische echo voor. Het hing er maar net af wie er de volgende dag plek zou hebben en waar, maar ik zei dat dat niet uit maakte. Al moest ze naar Duitsland.
Ik hield haar vast, zo dicht mogelijk tegen me aan. Ze lag opgekruld op mijn bovenlijf, mooi en lief te zijn. Ik vertelde Leon dat het me niet uitmaakte hoeveel geld het me zou gaan kosten, al moest ik al mijn vakantiegeld inleveren. Een levende en gezonde Pheeb was me de wereld waard. Hij zei me alles er aan te doen om haar er weer bovenop te krijgen en was positief over de prognose. Om haar pijn te verzachten kreeg ze pijnstilling via een infuus in haar pootje.
Ik hield haar nog steeds vast, terwijl Leon en Marleen gegevens invulde. We zaten daar samen op de stoel, knuffelend. Zachtjes praatte ik tegen haar en probeerde haar gerust te stellen. “Het komt allemaal goed meisje, we komen hier doorheen.”
Het was tijd om te gaan. Ik legde haar terug in het kooitje, op haar dekentje met haar knuffeltje. Ik heb haar denk ik nog dertig kusjes gegeven voordat ik echt afscheid van haar kon nemen. Haar voor mijn gevoel honderd keer verteld dat ik van haar hield. Verdrietig maar met goede hoop ging ik op weg naar huis. Mijn meisje ging weer beter worden.
Woensdag. Ik had Marleen doorgegeven voornamelijk contact met Roy te houden, omdat ik moest verhuizen met kantoor. Toch wilde ik zo snel mogelijk weten hoe het met mijn vriendinnetje was en dus belde ik om 9 uur. Ze was de nacht goed doorgekomen, maar had nog een beetje verhoging. Ze had een beetje geplast, nog niet gegeten. Via Roy zou ik wel horen wanneer ze voor de echo terecht kon.
Half 4 die middag mocht ze in Waalwijk langskomen. Op de echo was eigenlijk niets geks te zien. Hetgeen dat in haar darm zat, zat in haar dikke darm wat betekent dat het eruit kan. Hopelijk zou dat een beetje op gang komen wanneer ze weer ging eten of dwangvoeding zou krijgen. ’s Avonds haastte ik me weer naar de kliniek om nog even met haar te kunnen knuffelen. Omdat ze zich niet meer waste zag ze er verwilderd uit, maar ze was nog steeds mijn kleine lieve prinsesje. Ik knuffelde met haar en wachtte op de dierenarts. Hij legde me opnieuw uit wat de uitslag van de echo was en was nog steeds positief. Dat deed me goed. Ze moest het gewoon weer gaan oppakken. Weer zelf eten en drinken, dan mocht ze naar huis. Ik heb haar weer honderdmiljoen kusjes en knuffels gegeven voordat ik wegging.
Donderdag. Ik ga naar kantoor, maar voel me niet op mijn gemak. Ik ben onrustig en emotioneel en moet me inhouden niet te huilen. Om tien uur belt Marleen me om te vertellen dat ze de nacht is doorgekomen. Nog steeds heeft ze niks gegeten en gedronken, en ze vertoont ook niet echt tekenen van herstel. Ze heeft dwangvoeding gekregen, in de hoop dat ze daar van opknapt. Ik vraag Marleen of ze mij vanmiddag nog een keertje willen bellen met een update.
Ik ga met mijn bazin naar de Ikea om nieuwe spulletjes voor ons kantoor te halen. Ik had er erg naar uit gekeken want ik vind Ikea’s leuk, maar toch kon het mijn aandacht niet van mijn meisje wegnemen. Ik dacht telkens aan hoe ellendig ze zich moet voelen. Ik wilde haar troosten en knuffelen, het haar zo comfortabel mogelijk maken terwijl ze daar in haar hokje lag.
’s Middags reed ik met mijn bazin mee naar ons oude kantoor. Ik zou de zolder een beetje opruimen. Om iets voor half vier gaat de telefoon. Het is de dierenarts. Deze keer is het Clara. Het gaat nog steeds niet goed met Phoebe. Ze gaat door een diep dal, hoor ik haar zeggen. Ze hebben haar antibiotica gegeven voor het geval ze tot de 1% katten behoord die toch een bacteriële alvleesklierontsteking heeft. Het middel kan geen kwaad voor het geval het niet zo is. Omdat het donderdag is, bijna weekend, en het er niet naar uitziet dat Phoebe voor het weekend naar huis komt moet ik in overweging nemen of ik haar voor het weekend naar het Dierenziekenhuis in Utrecht wil brengen. Daar zou ze dan in de gaten gehouden worden. Ik kan haar ook bij de dienstdoende praktijk overbrengen, maar dan ben ik er niet zeker van dat er altijd iemand bij haar is. Voor mij niet eens iets om over te twijfelen. Ze moet en zou naar Utrecht. Ik moet huilen omdat het zo slecht gaat met m’n meisje en ik zo ontzettend bang ben.
Ik moest nog een sleutel laten bijmaken op de Van Woustraat. Ik bel mijn moeder en schreeuw voor mijn gevoel door heel Amsterdam dat mijn meisje niet dood mag gaan. Dat ze naar huis moet komen en beter moet worden. Dat ik haar weer thuis kan knuffelen en vertroetelen. Bij de sleutelmaker belt mijn bazin. “Gaat het?”, vraagt ze als mijn stem breekt. “Nee.” “Is het niet goed?” Ik antwoord haar dat het helemaal niet goed gaat en dat ik zo haar kant op kom. Eenmaal op kantoor zeg ik dat ik graag naar huis wil, naar haar toe. Ze geeft me een knuffel en zegt dat ik mag gaan.
Mijn buik doet zeer en ik ben misselijk. Ik heb een knoop in mijn maag en voel me vreemd. De treinreis lijkt eeuwen te duren en de fietstocht mogelijk nog langer. Ik kom om half zes bij de kliniek aan. Als ik naar beneden loop en Phoebe in haar hokje zie liggen voel ik de tranen weer opkomen. Ze ligt uitgestrekt op haar zij en heeft zichtbaar pijn. Met haar verwilderde haren en rode oogjes kijkt ze me aan, maar of ze me echt ziet weet ik niet. Ze reageert niet op me. Ik doe haar hokje open en geef haar kusjes, aaitjes over haar hoofdje en knuffels. Zo blijf ik even staan.
Phoebe heeft er een sinds gister een onderbuurman bij. Chester. De baas van Chester komt niet veel later dan ik binnen om bij zijn maatje te kijken. Ook hij duikt meteen in het hokje van zijn vriendje. We zeggen niets. Chester ziet er beter uit dan de dag daarvoor en reageert op zijn baas. Wanneer zijn baas even uit het hokje van Chester kruipt zegt hij slechts “Heftig he?”. Dat is het precies. Heftig. We praten over wat het met je doet. Dat het zo handig zou zijn als ze zouden kunnen praten en zeggen wat er is, wat ze voelen. Vertellen wat je kunt doen om het hen dragelijker te maken.
Phoebe staat op en wil uit haar hokje springen. Veel te hoog voor haar in deze toestand en zeker met het infuusje. Ik pak haar op en ga met haar op de grond zitten. Als ik haar tegen me aan hou merk ik dat ze niet comfortabel ligt door de pijn. Clara brengt een mandje en ik leg Phoebe er op. Ik hou haar vast, aai haar en ga zelfs naast haar liggen op de vloer. Ze wil soms wandelen, maar ik vraag me af of dat is door de pijn of omdat ze zich beter voelt. Ze lijkt wel wat helderder uit haar oogjes te kijken sinds ik er ben.
Ik vraag Clara of ze het ooit heeft meegemaakt dat een katje dat zo diep zit er nog bovenop komt. “Ja, zeker. En als het niet zo zou zijn, zou ik je dat ook zeggen. Het kan nog alle kanten op.” Het geeft me moed, maar het voelt nog steeds niet goed. Phoebe is onrustig, maar ik heb niet het gevoel dat het komt omdat ze zich beter voelt. Ik probeer haar gerust te stellen. Op een gegeven moment leg ik haar terug in haar hokje en blijf bij haar staan.
Het is inmiddels tien voor zeven en ik weet dat de kliniek om 19u dicht gaat. Maar ik wil niet weg. Dat hoeft ook niet, zegt de assistent. Ik ben hier nog en zolang ik nog niet weg ben, mag je hier blijven. Ik kruip bijna in Phoebe haar hokje en geef haar kusjes en fluister weer in haar oor dat ik van haar hou. Dat het goed komt. De assistente geeft haar haar medicijntjes via haar infuus. Ik laat Phoebe niet los.
Ze staat op om op haar kattenbakje te gaan zitten. In plaats van dat ze weer er uitloopt, blijft ze liggen. Ik verplaats haar zachtjes en probeer haar schoon te maken voor zover dat kan. Ze doet dit nog een keer en ik voel me met de minuut rotter. Ik zie haar lijden. Ondanks haar vacht zie ik nog steeds mijn prinsesje, maar ze heeft het zo zwaar. Ik wil haar nooit meer loslaten. Ik zou het allerliefst bij haar blijven, de hele nacht, maar ik weet ook dat dat niet kan. Van de assistente mag ik haar haar dwangvoeding geven. Het gaat niet van harte maar ik probeer het met zoveel mogelijk liefde te doen.
Ik weet dat ik moet gaan, ik kan hier niet blijven. Maar ik wil niet. Haar voetjes voelen koud en ik wil haar opwarmen. Ik wil haar knuffelen en vasthouden. Ik geef haar nog meer kusjes en knuffels en zeg voor de zoveelste keer dat ik onbeschrijflijk veel van haar hou. Ze kijkt me na, in hoeverre ze dat kan met haar bijna samengeknepen oogjes.
Terug op de fiets bel ik mijn moeder. Dit keer schreeuw ik voor mijn gevoel heel Den Bosch bij elkaar. “Ze mag niet dood mama! Ze mag niet dood! Ik ben zo bang. Mijn meisje! Ze is mijn meisje. Ze. Moet. Naar. Huis.” Mama huilt ook. Ze vindt het zo rot allemaal. Ik geef ook mijn schoonmoeder nog een update en zodra ik mijn huis binnenstap en Roy zie hou ik het helemaal niet meer. Alles wat ik kan zeggen is “Mijn meisje. Mijn lieve mooie meisje.” Hij troost me en raakt verdrietig door mijn verdriet. Ik probeer wat te eten en trek een fles rode wijn open. Ik stuur Roy zelfs om sigaretten. Ik moet mezelf kalmeren want ik kan alleen maar huilen. Ik vraag de volgende dag vrij.
Ik steek alle kaarsjes in huis aan en vraag mama dat ook te doen. Terwijl ik de was opvouw zeg ik hardop tegen mezelf dat mijn meisje gewoon naar huis komt. Ik zeg het denk ik wel honderd keer. Ik bel met Nikki, drink teveel wijn, rook een sigaret of drie. Ook bel ik met Corina. Bij haar komen Pep en Pheeb vandaan en ze is nog steeds erg betrokken. Ze heeft een goed gevoel bij de antibiotica en ook zij brandt een kaarsje voor Phoebe. Als ik op bed ga liggen voel ik dat ik teveel wijn heb gedronken en hoop snel in slaap te vallen.
Vrijdagochtend, 3 mei. Ik neem mezelf voor dat wanneer Phoebe de nacht niet doorgekomen zou zijn, ik dat zeker voor 9u wel zou horen. Ik heb een dubbelgevoel en vraag mezelf honderd keer af of ik niet gewoon zelf moet bellen in plaats van wachten op de update. Roy gaat naar zijn werk. Ik wacht tot zes over negen en dan bel ik de dierenarts. Ik krijg de assistente aan de telefoon en zeg dat ik weet dat ze me zelf zouden bellen, maar dat ik gewoon wil weten hoe het met mijn lieve Phoebe is. “Daar weet ik eigenlijk niet zoveel van, de dierenarts is meer met haar bezig geweest.” “Oke, maar ze leeft in ieder geval nog wel?”, vraag ik terwijl ik door het huis ijsbeer. “Ik geef je even aan mijn collega.” Ik word in de wacht gezet en weet al hoe laat het is. “Dit is niet goed, dit is niet goed”, herhaal ik tegen mezelf. “Hallo, met Gwen.” “Hi.” “Je belde over Phoebe”, zegt ze met een zachte stem. De tranen rollen al over mijn wangen. “Het spijt me je dit te moeten zeggen, maar Phoebe is vannacht helaas overleden.”
Ik val op de grond. Ik schreeuw. “Nee! Nee! Nee!!!” Ik sta op en begin als een gek rondjes rond de tafel te lopen. Ik kan alleen maar heel hard NEE zeggen. Ik hoor niet eens wat Gwen nog meer zegt, behalve iets over dat ze het mij nu liever zelf verteld dan dat ik daarheen kom en het daar pas hoor. Ik antwoord dat ik mensen moet gaan bellen. Dat ik naar haar toe wil. Zo snel mogelijk. Dat is goed, als ik maar rustig aan doe.
Terwijl ik mijn moeder bel zak ik weer in elkaar. “Ze is dood. Ze is dood, mijn meisje, ze is dood, mama! Ik moet Roy bellen. Mama, mijn meisje.” Mijn moeder regelt vervanging op haar werk en komt zo snel mogelijk naar Den Bosch. Roy. Die moet ik bellen. Ik zeg dat ik wil dat hij naar huis komt. Phoebe is dood. Ik wil naar haar toe. Hij komt. Ik lig nog steeds op de grond en bel Silvia. Waarom moet ik iedereen bellen? Ik ben in paniek, niemand kan me verstaan. Silvia schrikt en weet niet wat ze moet zeggen. Begrijpelijk, ik was niet te verstaan. Ik schreeuw om Pepper. “Pep, kom bij me. Kom alsjeblieft bij me liggen.” Hij gaat tegen mijn rug aan liggen, maar weet zich ook geen houding te geven. Ik blijf huilend op de grond liggen totdat ik opgetild word door Roy.
Ik heb geen idee meer wat er toen allemaal gebeurde. Het enige dat ik weet is dat ik in de auto alleen maar weer “Mijn meisje, mijn lieve mooie meisje”, kon uitkramen. Ik heb een extra dekentje meegenomen. Een mooie roze. Toen we de kliniek binnenstapte mochten we doorlopen. Ik hoor Gwen Leon roepen, zodat hij voorbereid is. Ik kijk hem huilend aan, durf niet zelf naar Phoebe haar kooitje te lopen. Hij begeleidt me er als het ware heen. Daar ligt ze. Op haar zij in haar Friends-dekentje. Dood.
Ik aai haar hoofdje, ze is koud en stijf. “Godverdomme Pheeb”, hoor ik mezelf snikken. Ik had haar beloofd dat het goed zou komen. Dat ik haar mee naar huis zou nemen. Terug naar haar broertje. Dat ik haar weer zou knuffelen en zou redden. Dat is me niet gelukt. Leon vertelt me dat ze geel slijm uit haar neusje zagen toen ze haar vonden, dat kan duiden op toch het FIP-virus. Zeker weten kan niet.
Geen idee hoe lang we daar huilend hebben gestaan. De dierenarts met het kippenvel op zijn arm, de assistente stil achter de computer. Ik neem haar mee in mijn armen en geef haar weer honderd kusjes op haar nog steeds mooie hoofdje. Ik vertel nog dat ik eigenlijk donderdag al aan alles voelde dat het de laatste keer zou zijn dat ik haar levend zou zien.
Thuis ga ik met haar op de bank zitten. Pepper komt snuffelen en loopt weg. Later komt hij weer snuffelen en blaast. Ik hou haar vast en wil haar weer nooit meer loslaten. Haar oortjes zijn koud, haar voetjes stijf. Als mama komt begin ik nog harder te huilen. Roy belt het dierencrematorium. Ik lig met Phoebe in mijn armen op mijn vaste plek op de bank. Blijf haar aaien, kusjes geven, zeggen dat ze mijn lieve mooie meisje is. Dat ik van haar hou.
De weg naar het crematorium duurt lang en is stom. Ik zeg niets, hou alleen maar Phoebe vast en staar voor me uit. Daar aangekomen worden we ontvangen. Ik word gevraagd of ik haar in een mandje wil leggen of vast wil houden. Dat laatste natuurlijk, ik laat haar nooit meer los. In de vitrine voor ons staan wel honderd verschillende urntjes. Mijn oog valt op een klein, rond, wit bolletje. Die vind ik mooi. Ik wil de keuze helemaal niet maken want ik ontken onbewust volgens mij nog steeds dat ze niet meer naar huis komt.
We worden naar een kamertje geleid waar kaarsjes branden en een soort van vogelmuziek op de achtergrond speelt. Ik vond het een rare gewaarwording, maar mijn aandacht ging al snel weer terug naar Phoebe in mijn armen. Volgens mij vraagt de medewerker van het crematorium nog een aantal vragen, maar ik hoor ze niet. Roy antwoordt en hij vult een formulier in. Ik wil dat ze individueel gecremeerd wordt. Als we alleen worden gelaten mogen we afscheid van haar nemen. Ik leg haar in haar dekentjes in het mandje en kniel voor haar neer. Kusjes, knuffels, omhelzingen, woordjes. Ik mis haar en kan niet bij haar weglopen. Ik wil het niet.
Terug thuis vind ik Phoebe haar knuffeltje in haar reismandje. Dit wordt mijn nieuwe knuffel heb ik besloten. Ik ga douchen en wil even naar buiten. Ik ga met mijn moeder naar de stad omdat ik een kettinkje wil kopen met een P. Mijn moeder troost me met nieuwe kleren en het helpt. Het kettinkje heb ik gevonden en ik kocht er ook nog een ringetje bij. Voor Pheeb. Ik app Elske of ze zin heeft om bij ons te komen eten met Juul. Ik wil afleiding ook al weet ik dat ik niet gezellig zal zijn. Ze komen onze kant op en ik waardeer het enorm. Mijn moeder laat de hond bij ons thuis, omdat hij me kan troosten.
Ik krijg een sloot aan berichtjes van mensen die me sterkte wensen, die met me meeleven en mijn verdriet begrijpen. Ontzettend lief. Er zijn genoeg mensen op de wereld die het verdriet van het verliezen van een huisdier wellicht niet zullen begrijpen. Het maakt mij niet uit, ik heb verdriet en mijn verdriet is niet minder erg dan dat van een ander. Dat kun je niet meten.
Als Elske en Juul binnenstappen moet ik weer huilen, maar daarna stopt het even. Mijn gedachten wijken voor geen seconde van Phoebe, maar ik kan het drooghouden. Tot ze de deur achter zich dichttrekken. Ik pak Phoebe haar knuffeltje en snuif haar geur op, in hoeverre het nog naar haar ruikt. Daarna verplaats ik van de bank naar bed, in de hoop wat bij te slapen.
Zaterdag. Om half zes in de ochtend hoor ik Pepper miauwen vanuit zijn kamertje. Ik word er wakker van, sta op en sleep mijn kussen en een dekbed naar de bank zodat hij bij me kan liggen. Half slaap ik nog door, maar veel is het niet. Als ik weer wakker word uit mijn halve slaap, hoop ik op een nachtmerrie. Dat Phoebe gewoon in het raamkozijn ligt. Maar de realisatie komt al snel dat dit niet het geval is. Ellende natuurlijk, janken geblazen. Mama dan maar weer bellen. Ik kraam weer niet veel meer uit dan dat mijn mooie lieve meisje niet meer terug komt, dat ik haar nooit meer zal kunnen vasthouden en kusjes kan geven. Dat het zo’n pijn doet.
Als ik weer enigszins bij zinnen ben verstuur ik een kaartje naar de dierenarts. Ik ben ze enorm dankbaar voor alles wat ze hebben gedaan. Voor hun betrokkenheid en liefde naar Phoebe toe. Ook laat ik foto’s afdrukken die ik binnen een halfuur kan ophalen. Als ik uit het raam kijk met Pepper stopt er een bus voor de deur. De postbode gebaard dat ze een pakje voor mij heeft. Een grote ronde doos van Greetz. Ik maak ‘m binnen open en haal er een prachtige bos met witte bloemen uit en een ontzettend lief kaartje van Rutger en Eveline. Wéér moet ik huilen. Heb ik überhaupt nog tranen?! Ze zijn prachtig. Ik haal een vaas bij de Hema, een knuffeltje voor Pepper en een lijstje voor de foto’s. De bloemen op tafel, een foto van Phoebe in de kast met een kaarsje.
Verder lig ik die dag alleen maar op de bank. Ik kwel mezelf – dat weet ik – door foto’s en filmpjes van haar te kijken. Vooral die van een week geleden doen zeer, toen was er nog niets aan de hand. Uit het niets zegt Roy dat hij een cadeautje voor mij gaat halen. Iets waarvan hij denkt dat ik er iets aan heb. Hij blijft lang weg maar komt terug met het boek “Dan neem je toch gewoon een nieuwe” van Antoinette Scheuldermann. Ik heb een ontzettend lief vriendje.
Mijn schoonouders komen eten. Ik vind het onbeschrijflijk lief hoe iedereen meeleeft en ben zo ontroerd door het feit dat iedereen mijn verdriet lijkt te begrijpen. Het biedt me wat troost en afleiding. Als Roy ’s avonds even weg is stort ik weer een beetje in. Ik bel voor de honderdste keer voor mijn gevoel mijn moeder en zeg haar niets nieuws. Alleen maar dezelfde woorden en dat ik haar zo mis.
Als Roy weer thuiskomt zeg ik dat ik Pep niet in zijn eigen kamertje wil laten slapen, dat vind ik zielig. Maar ik wil ook naast Roy liggen. Hij stelt voor om dan maar samen in de woonkamer te slapen. We leggen het uitklapbed naast de bank en vallen in slaap met Pepper en Lodiers om ons heen. Vroeg in de ochtend wisselen we. De hond likt Roys gezicht af en hij kan er niet door slapen. Bij mij doet hij hetzelfde, of hij stopt zijn lange natte snoet onder mijn kussen. Hij wil me troosten.
Ik wil weer even naar buiten. We gaan samen boodschappen doen, kopen een paar nieuwe kussens en rijden ook nog even langs het tuincentrum. Ik kan daar nooit met lege handen naar huis, dus ons huis is nu een pannenkoekenplant rijker. Aan het eind van de middag komt mijn moeder langs en gaat Roy naar Tilburg. Ik kijk samen met mama Friends, we koken pasta en ik huil nog een enkele keer. Ze belooft me dat het makkelijker wordt, maar alles op zijn tijd. Mijn mama blijft slapen omdat ik de volgende dag naar het ziekenhuis moet voor mijn infuus. Zachtjes hebben we het erover of ik een nieuwe poes erbij wil. Ik vind het een lastig onderwerp, Phoebe is niet te vervangen en dat wil ik ook niet. Maar ik wil wel een kameraatje voor Pepper, en ook een nieuwe situatie voor mezelf creëren. Maar Pheebs vervangen? Nooit.
Maandagochtend. Ik mail meteen de dierenarts met de vraag of Leon mij nog even wil bellen omdat ik nog wat vragen heb. In het ziekenhuis vraagt de verpleegkundige hoe het met me gaat. Niet zo goed, antwoord ik terwijl ik alweer de tranen voel opkomen. Ik word er gek van. Mijn moeder legt uit wat er is gebeurd en ook de verpleegkundige snapt het allemaal. Terwijl ze me prikt neem ik mezelf voor dat het geen pijn doet. Phoebe heeft meer pijn gehad dan dit prikje in mijn arm. Het is het pijnlooste prikje dat ik ooit heb gehad. Het infuus duurt lang en het valt niet goed. Ik raak enorm vermoeid en voel me duizelig. De knoop in mijn maag is met geen mogelijkheid weg te krijgen. Ik heb slaap, maar kan de slaap niet vatten. Vanmiddag moet ik haar urn ophalen. Ik zie op tegen het moment.
De weg er naartoe is weer stom. Irritant zelfs. Als we het terrein oprijden voel ik me ongemakkelijk en je raadt het al, moet ik alweer janken. We gaan weer naar dat kamertje waar ik vrijdag afscheid van haar heb genomen. Daar staat ze op tafel. In het kleine witte bolletje. Zodra ik haar vastpak worden mijn handen warm. Ze is weer bij me. Ik kan haar mee naar huis nemen. Thuis zet ik haar naast haar fotootje en steek het kaarsje aan. Ik hang samen met Pepper nog twee fotootjes naast mijn bed van hun samen. Ik zet een kopje thee en begin te typen.
Om zes uur belt de dierenarts. Hij heeft alle tijd. Ik vraag hem, waarschijnlijk voor de tiende keer, of ik meer had kunnen doen. Of ik ergens ook maar iets had kunnen voorkomen. Of dit niet had gebeurd wanneer ik haar zaterdag niet die soep had gegeven waar ze misschien overgevoelig voor is geweest. “Je had niet meer kunnen doen. Je bent er maximaal voor haar geweest. Ik ben blij dat je zoveel langs bent gekomen.” Het stelt me gerust. Als ik later nog vragen heb, mag ik altijd even bellen. Ik bedank hem en het team nogmaals voor alles wat ze hebben gedaan. Ik wil nooit meer een andere dierenarts. Ook al verhuis ik naar Friesland, ik rij terug naar Den Bosch.
Ze is thuis, daar ben ik blij mee. Maar ik mis haar enorm. Pepper is een beetje uit zijn doen en dus koop ik maar dingen voor hem waar hij vervolgens niet naar omkijkt. Een knuffeltje, een kattentent. Ik heb nog veel verdriet en het doet enorm pijn dat ze zo snel is vertrokken. Volgende maand zou ze twee geworden zijn. Ze was zo’n ontzettend lief, klein bolletje geluk. Ik mis alles aan haar. Haar mooie staart, haar prachtige vacht, haar mooie hoofd. Haar warmte en haar liefde. Hoe ze me ’s ochtends blij begroette door met haar zachte lijfje langs mijn enkels te strijken en miauwde. Of ja, ze kon niet miauwen dus het was meer een keelschrapend geluidje. Maar het was zo schattig. Ik mis hoe ze haar pootjes op mijn knie zette als ik ongegeneerd de deur open liet wanneer ik ’s ochtens ging plassen. Of hoe ze helemaal ondersteboven in de vensterbank lag. Hoe ze voor de slaapkamerdeur wachtte tot ik weer terugkwam. Of ik er nou een minuut of een uur binnen was. Hoe ze haar mooie koppie door de kier van de voordeur wurmde als ik die open deed wanneer ik thuis kwam. Ze was zo blij me te zien. Of wanneer ik haar in de verte al voor het raam zag zitten als een echt modelletje. Hoe ze vanzelfsprekend op mijn schenen kwam liggen wanneer ik op de bank lag. Alsof ze met ons televisie keek. Hoe onvoorwaardelijk haar liefde was als ik haar weer probeerde te borstelen terwijl ze dat afschuwelijk vond. Twee seconden later kroop ze net zo makkelijk weer dicht tegen me aan. Ik zie haar overal voor me en mis haar met alles wat ik heb. Ik zou er ontzettend veel voor over hebben om haar weer in mijn armen te hebben. Mijn huis zal niet meer zo gezellig zijn als die zaterdag toen ik het had opgeruimd en mijn meisje er nog was. Pheeb, ik hou van je. Voor altijd.
20 Comments
Silvia
❤️
Zoë Lefèvere
❤️
Eveline
❤️
Zoë Lefèvere
❤️
Jolanda Manse
Wauw wat een mooi en liefdevol verhaal heb je geschreven over jou mooie meisje. Ik heb het zusje van phoebe, lily. Alles wat je schrijft klopt aan het karakter, lief en zo mooi. Ik wens je heel veel sterkte en kracht toe met het verlies van phoebe ❤
Zoë Lefèvere
Dankjewel ♥️ Ze komen uit het meest liefdevolle en prachtige nest ooit.
Jolanda Manse
Zeker weten Zoë ❤
Henny
Wat een verhaal Zoë,
Je hebt er alles maar dan ook alles aan gedaan, om te redden
Afscheid nemen van je huisdier valt ook niet mee.
Het is je maatje, als je thuis komt willen ze aandacht. Ik zeg wel eens scheerend, je krijgt meer liefde va je huisdier als van de mens.
Blijf schrijven het zijn bijzonder mooie verhalen van een zeer mooi mens en dat ben je.
Groetjes Henny
Zoë Lefèvere
Dankjewel Henny voor je reactie. ♥️
Inderdaad, de liefde van een dier is onvoorwaardelijk en warm.
Caroline Kool
Lieve Zoë,
Ik sta hier op de p.p voor mijn werk en was zo dom om jouw verhaal ’te moeten lezen’
Gelukkig mag ik naar huis want de tranen blijven rollen.
Als je zelf zo van dieren houd, ik heb 6 katten, komt elk woord binnen alsof het om je eigen lieverd gaat.
Het snijdt door de ziel.
Het zal nog heel lang duren voor het allemaal een plaatsje heeft. Gelukkig heb je geweldige mensen om je heen die ervoor je zijn.
Een virtuele knuffel is alles wat ik kan geven.
Heel veel sterkte.
Caroline
❤
Zoë Lefèvere
Lieve Caroline,
Bedankt voor je reactie en je medeleven. Het ontroerd me dat er zoveel mensen zijn die begrijpen hoe dit voelt.
Ik kan alleen maar hopen dat het verlies dragelijker wordt, het gemis zal blijven.
De liefde voor een dier kan zo ontzettend diep gaan. Soms zelfs dieper dan dat voor een mens.
Bedankt voor je virtuele knuffel. Eentje terug, ook aan jouw zes katten.
Liefs,
Zoë
Linda
Heb het gelezen met rollende tranen over mn wangen. Zo’n liefdevol verhaal, zo’n enorm gemis, heel veel sterkte gewenst en ze waakt over je daar in de poezenhemel en zegt, baasje je had niet beter voor me kunnen zorgen, je hebt zo goed voor me gezorgd.
Zoë Lefèvere
Hoi Linda,
Bedankt voor je reactie en je medeleven. ❤
Ik hoop dat ik haar al het geluk heb kunnen geven wat ze heeft verdiend, dat ze gelukkig is geweest en mijn liefde heeft gevoeld.
Henk van Noordwijk
Hartverscheurend. Ontroerend. Tot tranen toe bewogen.
Je hebt op een niet te evenaren manier beschreven hoe een groot verdriet overkomt.
Mensen zonder huisdier kunnen dat onmogelijk bevatten.
Bedankt voor je verhaal, Zoé.
Henk van Noordwijk
Zoë Lefèvere
Dag Henk,
Heel erg bedankt voor de reactie.
Het is inderdaad pas goed te begrijpen wanneer je zelf huisdieren hebt gehad en hebt verloren.
Wendy Verbiezen
Wat heb je dit mooi geschreven! Ik kan het niet droog houden. Het verlies en gemis van je huisdier breekt echt je hart. Heel veel sterkte ❤
Zoë Lefèvere
Dankjewel Wendy ❤️
Angelique
Heel veel sterkte met dit verlies ,echt vreselijk ik heb zelf ook 1 kat verloren aan Fip nog geen jaar was hij .Het gemis zal blijven maar forever in je ❤Rust zacht lieve Pheebs
Zoë Lefèvere
Wat vreselijk ? Wat een rotziekte, FIP..
Sowieso voor altijd in m’n hart ♥️
Pingback: